top of page

We luisterden naar de man die ons drie dadels gaf.
 

Of we gratis koffie wilden, vroeg een van de mannen die in een groepje voor de moskee stond terwijl we voorbij lopen. De man wijst naar de kleine koffietruck en spreekt vervolgens de barista aan, waarop de barista ons vraagt wat voor koffie het wezen mag.

De vrijgevige man vertrekt weer. We drinken onze koffie op tussen de andere koffiedrinkende islamitische mannen. Een van hen spreekt ons aan en geeft mij dan drie dadels in een klein transparant doosje. De dadels refereren naar de naam van de school die ze aan het oprichten zijn in deze buurt, zo vertelt hij. Echter, de dadels dienden op dit moment niet zozeer voor het informeren over de school, het was meer een opening voor het leggen van contact.

De man heet Abdul-Karim: dienaar van de edele.
Hij vertelt over de kern van zijn geloof: het geloven in de enige God en in niks of niemand anders. Na wat nieuwsgierige vragen vertelt hij al gauw uitgebreid over hoe hij zijn eerste bedevaart naar Mekka heeft ervaren: de witte doeken, het slapen in tenten, zeven steentjes, de uitputting van het lopen, de hitte en zeven rondjes om de zwarte steen- de zwarte steen die zwart is door de zonde van de mens. 

Met aandacht luister ik, zowel naar de woorden als naar het hele moment.

De woorden hebben vooral mijn aandacht. Het zijn woorden uit een voor mij onbekende wereld waarvan nu de deur openstaat. 

Al luisterend naar het moment zie ik in eerste instantie de stralende ogen voor mij staan. De ogen vertellen van plezier. Het moment is groter dan de nabijheid van de driehoek die we hier vormen op straat. De omgeving zit vol met beweging. De groep koffiedrinkende mannen gaan uiteen en vertrekken en later ook de barista, hij rijdt ervandoor. Op straat zijn er lopende en fietsende voorbijgangers. Dan steekt er nog een oude man over, al steunend op een wandelkruk waar een theedoek omheen is geknoopt en naast hem een oude vrouw. Ze nemen plaats op het bankje in de speeltuin achter ons en vertrekken na een tijdje weer richting huis. Heel voorzichtig steken ze de straat weer over. Als je heel goed luistert hoor je niets minder dan de afstand tussen jou-zelf en hetgeen.

Abdul maakt ons duidelijk dat hij veel waarde hecht aan de waarheid, de Bron. Hij probeert altijd weer terug te keren naar het woord in de Koran of naar de woorden in de overleveringen.

De tijd voel ik verstrijken. De motregen laat mij wat verkleumen. De drie dadels in het vierkante doosje had ik al die tijd nog in mijn handen, net als het papieren koffiebekertje waarvan de bodem nog wat bedekt is met melk; melk die blijkbaar liever op de bodem bleef dan naar mijn mond kwam. Zowel de dadels als het koffiebekertje doe ik dan met mijn handen in mijn jaszakken zodat ik toch nog wat warmte blijf behouden. De kou en de grote hoeveelheid woorden die Abdul nu gebracht heeft zorgen ervoor dat mijn wil tot het luisteren langzaam wegloopt. We staan er minstens een dik uur, dat kan niet anders. Onder ons driën zie ik dat de stoep droog is, alsof het mee zat te luisteren. De rest van de stoeptegels zijn nat geregend, het kon hen waarschijnlijk niets schelen wat er gezegd werd. 

Het gesprek loopt langzaam naar het afscheid. Abdul laat weten dat we altijd welkom zijn de moskee binnen te stappen en dat er iemand zal zijn die een rondleiding kan geven. 


Uit de Lucht
Hij wilde heel veel zeggen.
Ik wilde heel veel horen. 
Hij praatte. 
Ik luisterde. 
Het moment fluisterde. 

Z eE-K A a R t

bottom of page